Jan Blokker jr. geeft Dordrecht status als prominente oranjestad mede door 19 juli

19 juli 2015

DORDRECHT - Jan Blokker jr. heeft op zijn website onder GESCHIEDENIS de stad Dordrecht in relatie tot het huis van Oranje geplaatst. De schrijver en leraar geschiedenis en zoon van Jan Blokker sr. tekent Dordrecht als een prominente ORANJESTAD.  Een sleutelmoment is 19 juli 1572.

Vandaag in Dordrecht wordt erbij stil gestaan vanaf 15 uur met een HAGENPREEK op het plein voor het museum Hof van Nederland.

De Prins van Oranje (1533-1584) is verbonden met die vergadering van toen. De Koning van Nederland opende dan ook op zijn eerste Koningsdag nieuwe stijl in Dordrecht (27 april) het nieuwe Hof van Nederland op de plek die tot 1572 een Augustijnenklooster was.  Vanaf vandaag wordt nagedacht om 19 juli jaarlijks een vaste plek te geven in de kalender van de stad en wellicht ook verder weg.

Jan Blokker jr. geeft dat als niet-Dordtenaar de volgende historische omgeving mee en maakt ook duidelijk waarom MARTELAREN vanmiddag het thema is in de eerste 19 juli Hagenpreek in Dordrecht:

Dordrecht & Oranje
 
De titel van mijn verhaal luidt  “Dordrecht en Oranje”. Dat duidt op een relatie tussen die twee, of op zijn minst wordt de suggestie gewekt dat je bij Dordrecht ogenblikkelijk denkt aan Oranje en vice versa.
En zo is het ook.

De geschiedenis van de stad Dordrecht, de oudste stad van Holland, is nauw verbonden met de geschiedenis van het huis van Oranje; in voor- en tegenspoed mag ik gerust zeggen. Drie momenten, met een duidelijke onderlinge samenhang, zal ik met u bespreken: de Statenvergadering van 19 juli 1572, de generale kerksynode van 1618 –1619, en enige gebeurtenissen rond de 20e augustus 1672 in Den Haag. Wat dat laatste te maken heeft met deze stad, daarover laat ik u nu nog even in ’t ongewisse.


Honderd jaren geschiedenis van Dordrecht en van drie verschillende prinsen van Oranje; en dat alles tegen de achtergrond van een langdurige oorlog met een zestiende-eeuwse supermacht: ik bedoel natuurlijk de 80 jarige oorlog tegen Spanje. Om u te helpen uw gedachten te bepalen, en te voorkomen dat u verdwaalt in het bos van historische details, zal ik u alvast de clou van mijn verhaal verklappen.


Ik ga u iets vertellen over de opkomst van een Hollandse stad, en de relatie van die stad met het centrale gezag dat in diezelfde tijd eveneens in opkomst is.
Dordrecht evolueert van een tamelijk primitief conglomeraat van vissershuizen aan de oever van een onooglijk riviertje naar een verfijnd centrum van handel en cultuur waar een gesloten elite van bestuurders al ras gewend raakt aan de macht. Gelijktijdig ontwikkelen de prinsen van Oranje zich tot gerespecteerde vorsten met mondiale pretenties. Willem de Zwijger, de op een na grootste Nederlander aller tijden, was in 1572 nog een voortvluchtige rebel die vergeefs probeerde enige steun te verwerven in een uithoek van Europa; zijn achterkleinzoon kon een eeuw later in een directe confrontatie koning Lodewijk xiv van Frankrijk, de machtigste man van die tijd, weerstaan, en een decennium nadien bracht hij het zelfs tot koning van Engeland.


Wie nu heeft de macht, de burgerlijke elite die zich bekwaamd heeft in alle machinaties van het Haagse politieke spel, of de prins die eigenlijk koning wil zijn. Dat is de grote vraag.


Op die vraag ga ik u geen antwoord geven, en wel omdat dat antwoord er niet is: eeuwenlang hebben Oranje en de stedelijke magistraten gestreden om de suprematie, en ze zijn niet tot een duidelijke conclusie gekomen. Soms lag Oranje boven, soms de regentenoligarchie. Soms was er een zeker evenwicht.


Voordat ik tot de kern van mijn betoog kom, wil ik met uw welnemen nog iets verder teruggaan in de tijd, naar het allereerste begin van deze stad, in een tijd dat er nog in de verste verte geen Oranjedynastie zichtbaar was en al evenmin een regentenkliek. Maar wel al de strijd tussen stadselite en landheer, of samenwerking tussen die twee wanneer dat zo uitkwam.


De eerste keer dat Dordrecht in een schriftelijke bron wordt genoemd is in een document van 1049, bij gelegenheid van de gewelddadige dood van graaf Dirk iv, apud Thuredrecht. De Thure was een klein watertje (op de plaats van het huidige Bagijnhof), een van die talloze stroompjes in het moerasgebied. Daar, waarschijnlijk bij een doorwaadbare plaats, woonden wat boeren en vissers. Graaf Dirk van Holland had in een betrekkelijk kort leven onophoudelijk oorlog gevoerd tegen ongeveer iedereen in de buurt, plaatselijke heren, maar ook de grote Duitse keizer. Uiteindelijk werd hij door een coalitie van de bisschoppen van Metz, Luik en Utrecht in een hinderlaag gelokt en gedood.


Van die graven van Holland moeten we ons vooral niet teveel voorstellen. Op de lagere school leerden we die van het Hollandse huis nog uit ons hoofd: Dikkie, Dikkie Arnout, Dikkie, Dikkie Flo, Dikkie, Flo, Dikkie, Flo, Dikkie, Ada, Wimpie, Flo, Wimpie Flo, Jan 1. In mijn voorstelling als klein jongetje waren het in hermelijn geklede majesteitelijke figuren. Maar dat beeld klopt niet met de werkelijkheid.
Het gebied waarover de graaf heerste was ruig en nauwelijks toegankelijk. Holland was maar een smal stukje goede grond achter de duinenrij, en daarachter geïsoleerde landerijen te midden van moerassen en watermassa’s. Uitgestrekte veengebieden waren er door individuele boeren ontgonnen.


In die tijd was een man pas een echte kerel als hij zijn heldenmoed in de praktijk bewees. Eer en moed, dat waren de centrale deugden. Oorlog was er overal en voortdurend. Was er geen echte oorlog, dan speelden de heren oorlogje in toernooien, een verschijnsel dat sterk opkwam in de dertiende eeuw. Weliswaar was het niet echt de bedóeling dat daarbij dooien vielen, maar dat gebeurde toch regelmatig. Ongeveer de helft van de graven van het Hollandse huis is op gewelddadige wijze aan zijn eind gekomen.


Het lijkt wel de ideologie en de culturele normen en waarden van de harde kern van Haagse, Rotterdamse of Amsterdamse hooligans.


De graaf was afhankelijk van zijn manschappen, en hun trouw was beslist niet vanzelfsprekend. Daarbij had hij dan ook nog eens periodiek te maken met regionale onrust. Vooral met de bewoners van het noorden, de Westfriezen, had hij structureel problemen.
Van een grafelijk hof was geen sprake. Soms verbleef hij nabij Vlaardingen, soms in de buurt van de beroemde abdij van Egmond, soms ook in Dordrecht.


Een stad had in die tijd nog veel weg van een boerendorp, ook Dordrecht. De heren van adel koesterden in het algemeen diepe minachting voor de boeren en de dorpers, maar de kleine zich ontwikkelende steden waren voor de graaf niettemin van belang: ze hadden daar namelijk iets waarmee hij zich kon onderscheiden van en verheffen boven de plaatselijke potentaten, zij hadden geld. Met geld kon de graaf soldaten huren, om zijn rivalen tot gehoorzaamheid te dwingen. De stadsbewoners van hun kant steunden de graaf maar al te graag: zij hadden voor de ontwikkeling van hun handel immers alle belang bij rust in de tent, en dus bij een sterk gezag in een groot gebied.


Zo zien we de graven van Holland in de dertiende eeuw speciale privileges uitdelen aan verschillende steden. Dordrecht was de eerste vestiging in Holland die stadrechten verkreeg, van graaf Willen i. Aan die status van de oudste ontleende Dordrecht later groot prestige, maar het schiep ook verplichtingen, zoals ik u nog zal laten zien. Dat was bijvoorbeeld aan de orde de gebeurtenissen in het jaar 1572. En daarmee ben ik aanbeland bij de eerste van de drie momenten in de geschiedenis van Dordrecht en Oranje die ik u beloofd had.

1572..................................................
1572. Dat is zo’n jaartal in de vaderlandse geschiedenis dat in mijn tijd ieder schoolkind moest kennen. ‘Op 1 april verloor Alva zijn bril.’


‘In naam van Oranje doe open de poort, de Watergeus staat voor Den Briel.’ Was het inderdaad in Oranjes naam dat  de piraten op 1 april 1572 aan land kwamen? Dat is tamelijk dubieus. Koningin Elisabeth had ze verjaagd uit de haven van Dover, een straffe noordwester storm had ze verhinderd om Noord Holland te ronden en volgens plan Enkhuizen te bereiken, en toen lagen ze opeens voor Den Briel waar het Spaanse garnizoen onderbemand bleek en de plaatselijke magistratuur niet in staat, of te bang, om de zeeschuimers buiten de stad te houden.


Een latere nationalistische en protestants getinte geschiedschrijving heeft van die opeenstapeling van toevalligheden een heldhaftige gebeurtenis gemaakt. Maar voor tijdgenoten, en zeker voor de katholieke inwoners van Den Briel, moet de entree van de Geuzen een regelrechte ramp zijn geweest. In de eerste dagen van april – het was ironischerwijs ook nog de lijdensweek dat jaar – was geen enkele katholiek veilig voor ze. Na een snelle Beeldenstorm in de Sint Catharijnekerk, staken ze de brand in het klooster van Ter Rugge.

De Geuzen vergrepen zich daarop aan een paar nonnen die niet bijtijds een beter heenkomen hadden gezocht en plunderden twee pastorieën, waarna ze – van admiraal tot matroos – nog uitsluitend de straat op gingen in de mooiste kazuifels en de blankste misgewaden, met monnikskappen op en pijen aan. In die uitdossing deelden ze onder voorbijgangers geconsacreerde hosties uit alsof het biskwietjes waren. De officieren dronken hun wijn uit gewijde kelken en lieten hun laarzen poetsen met heilige olie. Crucifixen dienden als schoenlepel.


Toen de beruchte Geuzenkapitein Lumey en de zijnen in Den Briel en onmiddellijke omgeving waren uitgeraasd zochten ze het nog een eindje verderop, via Zwijndrecht en Dordrecht tot aan Gorkum toe, wat een strategisch aan de rivieren gelegen stadje was.

Nog altijd verkleed als halve priesters, met roomse vaandels en vlaggen aan de mast en volgens sommige bronnen onder het zingen van het net bij de Oranjepartij ingeburgerde Wilhelmus, staken ze begin juni 1572 van wal. Op de veertiende namen ze Zwijndrecht in, tien dagen later stonden ze in Dordrecht. Waarschijnlijk is om beide steden wel  een beetje gevochten, maar de Spaanse garnizoenen waren nergens op voldoende sterkte. Verderop, in Gorkum, haalden de razende Geuzen negentien katholieke geestelijken op, voerden ze gevankelijk mee terug naar Den Briel waar ze eerst twee dagen lang werden bespot, getreiterd en gefolterd voordat ze in de nacht van 8 op 9 juli 1572 in een schuur achter het verminkte klooster Ter Rugge werden opgehangen: de martelaren van Gorkum. Op school, boven de grote rivieren, hoorden wij niets over eventuele misdaden van ‘onze’ Geuzen: zij werden gekoesterd als bevrijders van de Spaanse papen..


Tegen de achtergrond van terreur en steeds meer omvallende steden (’t is misschien een verre vergelijking, maar ik moet zelf wel denken aan wat er momenteel gebeurt in bepaalde provincies van Pakistan waar extremistische moslimstrijders de macht overnemen en hun eigen rechtspraak invoeren; maar dat terzijde) tegen die achtergrond besloten vertegenwoordigers van twaalf opstandige steden, op initiatief van Willem de Zwijger, om een vergadering te beleggen over de vraag hoe te opereren te midden van al die chaos.

Daarbij lag het voor de hand dat die vergadering plaats moest vinden in Dordrecht, als oudste stad van Holland. Bedenkt u daarbij dat het bijeenroepen van een ‘Statenvergadering’, zoals dat heette, een prerogatief was van de landheer, de koning dus van Spanje. Zonder diens toestemming, we mogen aannemen zelfs tegen zijn uitdrukkelijke wens zo’n vergadering beleggen dat was, en daarvan waren de steden zich goed bewust, een revolutionaire daad. Dordrecht was het aan zijn status van oudste verplicht om op te treden als gastheer, waar andere steden het risico liever niet wensten te nemen.


Stadsbestuurders zijn in het algemeen niet de grootste revolutionairen. Waarom kozen ze dan toch voor aansluiting bij de opstand? Daar kunnen verschillende motieven hebben gegolden. Om te beginnen was er de al genoemde terreur van de Geuzen, radicale papenhaters die geen gelegenheid voorbij lieten gaan om te moorden, te verkrachten, te plunderen. Die lieden kon je beter te vriend houden. En daar kwam nog bij dat de opmars van de Geuzen over de grote rivieren het verkeer en de handel hadden lamgelegd, hetgeen leidde tot armoede en werkloosheid, bijvoorbeeld in Dordrecht.


Ik denk persoonlijk dat die twee overwegingen: de terreur en het gevaar van werkloosheid in de stad, met alle onvoorspelbare gevolgen daar weer van, een belangrijker motief hebben gevormd dan sympathie voor het nieuwe protestantse geloof.

Tot het voorjaar van 1572 waren vrijwel alle Hollandse steden trouw gebleven aan het gezag van de koning en zijn landvoogd, de IJzeren hertog van Alva: diens schrikbewind had ieder verzet zeer effectief onderdrukt en had Willen de Zwijger, de leider van de opstand, gemaakt tot een krachteloze balling. Maar sinds april van dat jaar was de situatie ingrijpend veranderd. We mogen aannemen dat de stadsbestuurders van Dordrecht geprobeerd hebben de Geuzen de apaiseren. In de nacht van 23 op 24 juni zien we ze buiten de stad onderhandelen, en het resultaat van die onderhandelingen is dat de Geuzen maar met een zeer beperkt “legertje” de stad binnentrekken, onder de belofte dat er geen ‘bijltjesdag’ zal plaatsvinden: alle gezagdragers, protestants of katholiek, blijven in functie, kerken en kloosters worden niet beschadigd.


Tussen 19 en 23 juli kwamen in Dordrecht vertegenwoordigers van twaalf Hollandse steden bijeen in de refter van het Augustijnenklooster, de latere Statenzaal. Het zijn vertegenwoordigers van Dordrecht, Haarlem, Alkmaar (waar anderhalf jaar later de victorie zou beginnen) Medemblik, Enkhuizen, Hoorn, Monnickendam, Edam, Leiden, Oudewater, Gouda en Gorkum. Amsterdam is de opvallendste afwezige: die stad bleef nog tot 1578 Spaansgezind.
De prins van Oranje had een afgezant gestuurd, Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde, bekend als de auteur van ons huidige volkslied. Deze persoonlijk secretaris van de prins las in de vergadering een brief voor waarin Willem de steden om financiële steun vroeg. Dat verzoek werd gehonoreerd, en daarmee leverden de Hollandse steden zich met huid en haar uit aan de opstand. Van nu af was er geen weg terug; niemand van de diplomaten van juli 1572 zal zich enige illusie hebben gemaakt over de reactie van de hertog van Alva.

De prins van Oranje en de Hollandse steden onder leiding van Dordrecht sloten in juli 1572 een bondgenootschap. De Statenvergadering stelde de financiële middelen beschikbaar ten behoeve van de strijd tegen de Spanjaarden, en zij benoemden de berooide prins Willem tot stadhouder; dat was werkelijk een affront aan Philips, die niet om toestemming gevraagd was. Willem vestigde zich in Dordrecht in de gebouwen van het voormalige Augustijnenklooster: hierachter aan ’t Hof.
En toch houden de opstandelingen nog bijna tien jaren de fictie in stand dat zij niet tegen hun heer, in opstand zijn, de koning van Hispanje die zij immers altijd hebben geëerd, maar tegen zijn slechte raadgevers. Philips ii zal niet erg onder de indruk geweest zijn van die smoes. Hij beschouwde de prins van Oranje als een aartsketter en een achterbakse usurpator van de macht, en hij gaf zijn landvoogd de opdracht om zonder genade op te treden tegen de rebelse steden: achtereenvolgens Mechelen, Zutphen, Naarden en Haarlem ondervonden de wraak van Alva, voordat bij Alkmaar de victorie kon beginnen in het najaar van 1573.


1572 is een van de kernjaren in de opstand tegen de Spanjaarden. Met de inname van Den Briel was de opstand aan land gekomen, en met de Statenvergadering van juli had de burgerlijke elite in de steden zich gecommitteerd aan het verzet. Holland was nu werkelijk in oorlog met de wettige vorst. Zolang die oorlog duurde, waren de twee partijen op elkaar aangewezen, de burgerlijke elite aan de ene kant, en de stadhouder, die als kapitein generaal de militaire leider van de opstand was, aan de andere kant.
Het werd pas lastig toen de oorlog gestaakt werd. Het machtsconflict waarover ik aan het begin van mijn betoog sprak, de vraag dus wie nou eigenlijk de macht had, laaide in volle hevigheid op toen Hollanders en Spanjaarden een staakt het vuren in hun oorlog overeenkwamen.
Dat staakt het vuren staat in de geschiedschrijving bekend als het Twaalfjarig bestand, en het mag gezien worden als een fenomenaal succes voor de opstandige gewesten.
Na de gewelddadige dood van Willem de Zwijger was diens zoon Maurits stadhouder geworden op voorspraak van de politiek leider van de Republiek, de Raadpensionaris van Holland, Johan van Oldenbarnevelt. Die was de woordvoerder van de rijkste en machtigste van de zeven opstandige gewesten. Hij was het die de agenda vaststelde voor de vergaderingen van de Staten Generaal, hij opende de vergaderingen en zat ze voor; hij mocht als eerste zijn mening uiten. Alle besluiten werden door hem voorbereid, en hij maakte de notulen. Hij was dé vertegenwoordiger van de opstandige provincies in het buitenland. Hij ontving gezanten en leidde delegaties naar het buitenland. Wie iets wilde bereiken, van welke aard ook, wendde zich tot hem.
De eerste jaren van zijn loopbaan waren bijzonder moeilijk geweest. In 1588 hadden de gewesten zich eenzijdig uitgeroepen tot onafhankelijke republiek. Maar die splinternieuwe staat was internationaal geïsoleerd. In het jaar 1588 waren alleen de provincies Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland nog níet teruggebracht onder het bewind van de koning, en het leek een kwestie van tijd voor ook die laatste bolwerken van verzet zouden zijn opgeruimd. Van Oldenbarnevelt en prins Maurits, de kapitein generaal, volbrachten in gezamenlijke inspanning een klein wonder, door de Spanjaarden eerst te weerstaan, en vervolgens zelfs terug te dringen.


Maurits was in tegenstelling tot zijn vader een zeldzaam militair en strategisch talent. Toen zijn vader werd vermoord was hij nog maar zestien jaar oud. Maar hoe jong ook, in de jaren negentig van de zestiende eeuw heroverde hij de ene stad na de andere op de Spanjaarden. Het was zijn militaire talent, ingebed in politieke en (wel zo belangrijk) financiële ondersteuning verzorgd door van Oldenbarnevelt. Van heinde en verre kwamen militairen Maurits’ manier van oorlogvoeren bestuderen. Hij verhief het belegeren tot een kunst; in heel Europa dwong hij er respect mee af. Samen waren de twee mannen de redders van de Republiek.
Maurits en van Oldenbarnevelt vormden een perfect tandem in de tien heroïsche jaren tussen 1588 en 1598. Maar zoals dat gaat: de samenwerking werd, nadat de grote successen waren behaald, minder soepel. Misschien was er nooit echte vriendschap geweest tussen de twee mannen, die alleen al in leeftijd zozeer van elkaar verschilden, maar in het begin van de zeventiende eeuw werd het steeds duidelijker dat zij tegengestelde belangen hadden. Van Oldenbarnevelt, beschermer van de Hollandse steden en de lucratieve internationale handel, oprichter van de VOC, streefde naar vrede, Maurits bepleitte een voortgaande strijd, om de Spanjaarden definitief op de knieën te dwingen. In tijden van vrede had de generaal geen duidelijke rol; Maurits kon buiten niet bestaan de oorlog.
In 1609 kreeg Van Oldenbarnevelt zijn zin; achteraf bezien was dat het begin van zijn einde. Tijdens de twaalf jaren pauze in de oorlog, die hij tot stand had gebracht, raakte de Republiek verzeild in een religieuze burgeroorlog die de staat aan de rand van de afgrond bracht en tenslotte vooral de positie van de burgerlijke bestuurders en daarmee ook van de Raadpensionaris ondermijnde. De slotakkoorden in het koningsdrama, de onbarmhartige machtstrijd tussen Oranje en de regenten, werden híer aangeslagen, vrijwel op dezelfde plaats waar nog geen halve eeuw tevoren het bondgenootschap tussen die twee was ontstaan.


De burgeroorlog handelde in beginsel over de goddelijke uitverkiezing, ofwel de predestinatie. Dat thema raakt de kern van het Christelijk geloof, de stelling dat de mens, sinds de traumatische gebeurtenissen met Eva, de slang en de appel in de tuin, zondig is. De zonde is een vloek van God. De mens is geboren voor de zonde en daar valt niets aan te doen.
Nou ja, niets: de katholieke moederkerk had altijd een uitweg geboden: dat is de genade. Dankzij het offer van Jezus Christus, Gods zoon, kán de mens vergeving van de zonde krijgen. De katholieke kerk leert dat de mens kan, en natuurlijk ook móet kiezen voor het goede. Goede werken, ondernomen uit vrije wil, leiden tot genade. Die leer nu, werd door Luther en na hem door Calvijn, stellig verworpen. Zij leerden dat de mens geboren was voor de zonde en dat daartegen niets was uit te richten, zij verwierpen de vrije wil en de betekenis van goede werken. Zij stelden dat God al van te voren bepaald had wie wel en wie niet gered zou worden en dat de mens niets kon doen dan afwachten; in de tussentijd diende hij zich gedwee te onderwerpen aan Gods ondoorgrondelijke plan, hard te werken en zich diep te schamen voor zijn verdorvenheid.  
Calvinistische predikanten in de lage landen eisten, in navolging van hun grote leermeester, onvoorwaardelijke ondergeschiktheid van de staat als geheel aan de goddelijke orde. En misschien was het wel juist dat radicalisme dat het Calvinisme voor brede lagen van de bevolking zo aantrekkelijk maakte. Er was in de leer geen plaats voor twijfel. Dat was simpel, dat was duidelijk. En anders dan wel eens beweerd wordt, waren de bewoners van de lage landen ook in de zeventiende eeuw maar al te graag bereid om radicale keuzes te maken.

Maar er waren er ook die op zoek gingen naar enige nuance: je zou ze de D’66ers van de zeventiende eeuw willen noemen. Binnen de gereformeerde kerk ontstond over de uitverkiezing een twist tussen twee professoren in de theologie: Arminius en Gomarus. Zolang de gewesten in oorlog waren bleef de discussie een twist onder professoren. Dat veranderde met het Twaalfjarig Bestand; sindsdien werd het steeds meer op straat uitgevochten en kreeg het een venijnige politieke betekenis.
Arminius (die overigens al in 1609 was gestorven, nog vóórdat de spanningen waren opgelopen) had het standpunt verdedigd dat de mens een, zij het beperkte, mogelijkheid had om te kiezen voor het goede. Voor zijn tegenstanders, aangevoerd door de predikant Gomarus, kwam dat akelig dicht bij de dwaalleer van de Roomse kerk. Verder bepleitte hij, Arminius, een zekere gewetensvrijheid binnen de gereformeerde kerk; daarmee konden de Gomaristen helemaal niet leven.

Op 14 januari van het jaar 1610 presenteerden de aanhangers van de interpretatie van Arminius een verzoekschrift aan de Staten van Holland, de zogenaamde Remonstrantie. Daarin zetten zij, de Remonstranten dus, in vijf punten hun theologische opvattingen uiteen, ze formuleerden hun pleidooi voor religieuze vrijheid, en ze deden een beroep op de Staten om een uitspraak in het conflict. Met dat laatste werd de geleerde theologische kwestie echt politiek. De scheiding tussen kerk en staat kwam in het geding. Mócht de wereldlijke overheid zich überhaupt wel uitspreken op het gebied van de godsdienst. De Remonstranten beriepen zich op de staat, de Gomaristen, die zich Contraremonstranten gingen noemen, eisten dat er een nationale kerksynode zou worden bijeengeroepen, die een oordeel moest vellen.
In de jaren 1610 escaleerde de kwestie; in verschillende steden kwam het tot opstootjes. De overheden, provinciale zowel als stedelijke, trachtten het conflict te sussen; toen dat niet lukte riep Van Oldenbarnevelt, eerste burger van het land, de steun in van de hoogste militair, prins Maurits. Die weigerde. Naar onze maatstaven zou je dat bijna hoogverraad noemen: de opperbevelhebber van het Staatse leger weigert de staat te verdedigen tegen relschoppers!
Het was inmiddels voorjaar 1617. De veelal Arminiaanse stadsbesturen konden niet meer rekenen op de steun van het leger in hun strijd met de calvinistische menigte. En op 23 juli van dat jaar ging prins Maurits zelfs met groot gevolg ter kerke in de Haagse Kloosterkerk, bij een Contraremonstrantse predikant. Een zuivere provocatie!
Van Maurits van Oranje is de opmerking overgeleverd dat hij “niet wist of de uitverkiezing groen of blauw was.”  Dat is een mooi citaat, maar het is bijzonder onwaarschijnlijk dat de vrome Maurits zoiets ooit heeft kunnen beweren. Aan het begin van de zeventiende eeuw was de religie van levensbelang, en de predestinatie was een centraal leerstuk waarmee niet viel te spotten. De uitspraak is dan ook apocrief.
Maurits was een generaal, geen theoloog. Maar geïnteresseerd in de godsdienstwetenschap of niet, de militair rook zijn kans. Hij koos partij in het conflict, omdat het hem de mogelijkheid gaf om zich mét het eenvoudige kerkvolk te keren tegen de gematigden aan wier kant zich zijn rivaal van Oldenbarnevelt had geschaard.


Van een zeker populisme zijn de Oranjes nooit vies geweest.
Het conflict was in alle openheid uitgelopen op een machtstrijd tussen de twee grote leiders, en een strijd tussen kerk en staat. Het schijnt dat de prins ooit zei, terwijl hij zijn hand liet rusten op het gevest van zijn zwaard: “Hiermee zal ik de ware godsdienst verdedigen.”
Een jaar na zijn provocatieve kerkgang pleegde Maurits een staatsgreep. Van Oldenbarnevelt en drie andere bestuurders met Arminiaanse sympathieën, onder wie de beroemde wetenschapper Hugo de Groot, werden opgesloten in het gebouw van de Staten van Holland aan het Haagse Binnenhof. Van Oldenbarnevelt zat er acht maanden vast in een geblindeerd kamertje. Op 13 mei 1619 werd hij na een schertsproces beneden op het plein onthoofd.
De machtstrijd was daarmee, maar alleen voor dat moment, beslist ten gunste van de generaal. En met de dood van hun machtige beschermheer was ook het lot bezegeld van de Remonstranten. Tijdens de synode van Dordrecht, die in november 1618 was geopend, werden zij gehoord als beklaagden; twee maanden later werden zij uitgesloten van deelname. De synode veroordeelde de remonstrantse opvattingen. Hun trof hetzelfde lot als katholieken en doopsgezinden: zij werden veroordeeld tot de schuilkerk.
Wanneer een rivaliserende godsdienst zich in het openbaar wil uiten, dan blijkt het met die beroemde Nederlandse verdraagzaamheid vaak maar bitter tegen te vallen.

De synode van Dordrecht is het hoogtepunt van het streven naar Calvinistische wereldheerschappij. Dat streven had naar het zich liet aanzien succes, maar in de praktijk een stuk minder. In de Republiek bestond officieel één kerk, de hervormde, maar in de praktijk was het doorgaans mogelijk om een andere godsdienst aan te hangen, zolang je het maar niet in het openbaar deed. Die lakse houding van de overheid was de predikanten en ouderlingen een doorn in het oog. Zij kloegen steen en been bij de plaatselijke overheden over het gebrek aan strikte handhaving van de enige ware religie. En nog altijd hebben de ware gelovigen het niet afgeleerd om van de overheid een strikte naleving te eisen van hún interpretatie van de Heilige schrift, waarbij zij zich overigens beroepen op de Bijbelvertaling, waartoe bij dezelfde synode van Dordrecht werd besloten. Ook de Statenvertaling is hier in deze stad geboren.


Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand (in 1621 werd de oorlog tegen de Spanjaarden hervat) leek de strijd tussen Oranje en regenten beslist in het voordeel van de prins. Maar kort na de hervatting van de vijandelijkheden, in 1625, werd vlak achter onze kerk, in een huis aan de Grotekerksbuurt, als ik het goed heb op nr. 23, een kind geboren dat de machtigste man zou worden van de Republiek en degene die het achterneefje van Maurits tot zijn 22e jaar buiten spel wist te houden. Ik bedoel natuurlijk Johan de Witt, zoon van een houthandelaar en een rijke koopmansdochter, telg van een Dordtse patriciërsfamilie waarvan de oorsprong naar gezegd werd terug ging tot de dertiende eeuw.
Johan was de jongste zoon. Na de Latijnse school (het tegenwoordige Johan de Witt gymnasium in deze stad) studeerde hij rechten. Daarna maakte hij samen met zijn oudere broer Cornelis een grand tour door Europa, zoals dat toen gewoon was voor zoontjes van de rijken. Na zijn terugkeer vestigde hij zich als advocaat in Den Haag. In 1653 (hij was toen 28 jaar oud) werd hij door de stad Dordrecht voorgedragen voor de functie van Raadpensionaris. Een kandidaat van de oudste stad van Holland kon niet geweigerd worden, te minder omdat de jongeman ook nog eens voortreffelijke relaties onderhield met Amsterdam: de burgemeester van die stad was namelijk zijn oom.

Raadpensionaris van Holland, dat was natuurlijk altijd al een prachtige baan, maar De Witt had werkelijk exceptionele macht. Er was namelijk in die jaren geen stadhouder, De Raadpensionaris had dus geen rivaal. Bijna twintig jaar lang was hij onbetwist leider van de Republiek. Toen ging het mis. En ook nu weer hebben we te maken met diezelfde strijd om de hegemonie tussen de regenten en Oranje.
Ik zei dat er geen stadhouder was, en die was er ook niet. Maar er was wel een prins van Oranje, dat was de jonge, postuum geboren Willem. Met dat kind zaten de regenten lelijk in hun maag. De jonge Willem kon rekenen op ruime aanhang in de Staten van Zeeland. Hij werd gesteund door de predikanten en hij was razend populair onder het volk. Maar de Raadpensionaris probeerde hem niettemin consequent buiten de politiek te houden. Misschien wel juist vanwege zijn grote aanhang onder het volk, en de angst dat hij ooit misschien misbruik zou kunnen gaan maken van een politieke of militaire functie om alleenheerschappij te verwerven, zoals Maurits dat gedaan had. Die antioranje politiek leverde De Witt van meet af aan de haat op van het volk.

Als pleitbezorger van de Hollandse handel streefde de Witt naar vrede. “De interesse van dezen Staet,´ schreef hij, “is daerinne gelegen, dat allenthalven ruste ende vrede zij ende dat de commercie onverhindert moge werden gedreven.” Helaas voerden de andere mogendheden van Europa niet eenzelfde vredespolitiek. Met de Engelsen stond de Republiek al langer op gespannen voet (de eerste Engelse oorlog was al gepasseerd), en sinds 1661 hadden de Fransen een bijzonder ambitieuze, en dus anti-Hollandse koning, dat was Lodewijk XIV.
De Witt versterkte de vloot, en probeerde zich de Fransen van het lijf te houden door middel van een defensief verdragsysteem. Het landleger werd verwaarloosd. Een vloot én een groot landleger, dat kon zelfs de rijke Republiek zich niet permitteren.
De Dordtse regent Johan Witt was een pragmaticus; hij dacht zuiver rationeel. Hij meende dat een neutraal Nederland voor beide grote naburen voordelig was. Hij kon zich niet voorstellen dat Engeland en Frankrijk ooit een verbond zouden sluiten. Maar de Engelsen en Fransen redeneerden op hun eigen wijze: bij het geheime verdrag van Dover dat zij in 1670 waren overeengekomen, hadden zij al bij voorbaat het grondgebied van de Republiek onderling verdeeld. Er waren in den Haag zeker tekenen dat er een ramp stond te gebeuren. De Engelse ambassadeur, William Temple, met wie de Witt het goed had kunnen vinden, werd teruggeroepen en vervangen door de veel stuggere George Downing, van de gelijknamige straat in Londen. In 1671 berichtte de vertegenwoordiger van de Republiek vanuit Londen over geruchten dat een gecombineerde aanval op handen was. Op het laatste moment werden gelden vrijgemaakt voor een uitbreiding van het landleger, vestingsteden werden versterkt en er werden voorbereidingen getroffen om de waterlinie te inunderen. Maar toen was het al te laat.

Tegen de achtergrond van paniek, ontreddering en volkswoede greep de Oranjepartij de macht. De prins, die al eerder benoemd was tot legerleider, werd op 4 juli aangesteld als stadhouder van Holland en tien dagen later ook van Zeeland. In de eerste maanden van zijn bewind slaagde hij erin, de verdediging van de Republiek overeind te houden, en alleen dat al was een prestatie van formaat.
In het voorjaar van 1672 werden de twee broers De Witt in talloze pamfletten openlijk bedreigd. Eind juni (de Fransen lagen al voor Utrecht) ontkwam Johan ternauwernood aan de dood door een aanslag. Zelf schreef hij de volgende dag aan zijn broer op zakelijke toon, dat tussen elf en twaalf uur de vorige avond “vier manspersoonen, alle met bloot geweer, mij tegelijck [hebben]  aangevallen ende hebben, sonder eenige woorden te spreecken, eerst zoveel mogelijck naar mij gesteecken ende daernae my in den hals gehouwen.” Hij overleefde de aanslag: hij kwam er af met een lelijke contusie. Op 4 augustus diende hij zijn ontslag in bij de Staten. Zijn broer Cornelis zat op dat moment vast in de Haagse gevangenpoort op de duidelijk bedachte beschuldiging van het voorbereiden van een aanslag op prins Willem.

Op 20 augustus bezocht Johan de Witt zijn broer in de gevangenis. Na zijn aankomst verzamelde zich een tierende massa voor de poort, opgeroepen met behulp van briefjes die door de stad waren verspreid. Het volk bestormde de gevangenis, de schutterij, dat was de plaatselijke politie die de twee mannen had moeten beschermen tegen het volk, bleek onbetrouwbaar en schaarde zich juist aan de kant van de menigte. De broers werden naar buiten gesleurd. Van de gebeurtenissen is een gedetailleerd verslag overgeleverd van de dichter Joachim Oudaen. Ik citeer:
‘Zo nu Cornelis, die alleen maar in zijn ochtendjas,of Japanse rok gekleed was, voor de deur op de stoep verscheen,werd hij door een schutter geslagen met de kolf van een musket zodat hij duizelde.
Niet wetend of hij vallen zou, greep hij met beide handen naar zijn hoofd.
Hij werd zo voortgestoten, gestoken met degens en pieken, geslagen en geschopt tot iets buiten de Gevangenpoort, tot aan de verste hoek van het huisje aan de rechterkant van de poort. Daar wilden ze door de poort van het Buitenhof naar de Plaats gaan en naar het schavot toe. Daar aangekomen struikelde hij omdat hij voortdurend werd geslagen. Door enkelen uit die bloeddorstige massa werd hij doodgeschoten zodat hij neerviel. Toen hij daarna zijn hoofd nog iets oprichtte, werd hij door een of twee van hen met de kolf van de musketten zowel in zijn gezicht als op zijn hoofd geslagen. Zo  bleef hij dood liggen.’

Even later onderging Johan hetzelfde lot. De lijken van de broers werden naar de galg gesleept, ontkleed, omgekeerd opgehangen en opengesneden. De ingewanden werden uit hun lichamen gesneden en samen met de afgehakte armen, benen, oren, neuzen en vingers bij opbod verkocht. De volgende nacht werden de verminkte lijken in alle stilte begraven in de Nieuwe Kerk.
Over de rol van de prins van Oranje wordt nog altijd getwist. Echt bewijs voor zijn betrokkenheid is nooit geleverd, maar dat kan geen verbazing wekken. Wie een moord beraamt, laat in het algemeen geen schriftelijke opdrachten slingeren, dat zou u ook niet doen, en eventuele getuigen zullen, al was het maar uit doodsangst, doorgaans gerust hun mond houden.
Dat Willem geprofiteerd heeft van de dood van zijn almachtige rivaal, dat is wel duidelijk. In de maanden vóór de lynchpartij heeft hij niets ondernomen om de Witt in bescherming te nemen tegen de steeds explicietere bedreigingen. De moordenaars van de broers zijn niet alleen vrijuit gegaan, één van de voornaamste aanstichters heeft zelfs tot zijn dood een jaargeld ontvangen, van de prins.
Je hoeft niet direct een republikein te zijn om overtuigd te zijn van de medeplichtigheid van de koning-stadhouder Willem iii aan de moord op de gebroeders de Witt.
Ik ben aan het eind van mijn verhaal gekomen. ’t Is een geschiedenislesje geworden met een wat droevig slot, een verhaal over de moorddadige rivaliteit tussen een oligarchie van patriciërs met een ambitieuze vorst die geen genoegen wenst te nemen met zijn functie als eerste ambtenaar van de staat. Zolang ze elkaar kunnen gebruiken is er harmonie, wanneer de noodzaak om samen te werken verdwijnt (bijvoorbeeld bij het wegvallen van een gemeenschappelijke vijand, of juist wanneer er plotseling een vijand opduikt en de staat in nood verkeert) dan staan ze vrijwel ogenblikkelijk lijnrecht tegenover elkaar.

Het is niets nieuws, en het is ook niet iets van het voorbije verleden. In Rusland (las ik laatst in de krant) schijnen ze het vijandbeeld van de VS zorgvuldig te koesteren. Hillary Clinton mag namens de navo nog zoveel toenaderingspogingen doen aan de voormalige doodsvijand, dat komt tsaar Poetin niet uit en dus zal iedere concessie van Obama’s minister van buitenlandse zaken worden uitgelegd als een truuk van het Amerikaanse imperialisme.
Sommige populistische leiders hebben nu ee

Gerelateerde straten:
Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.