Ton Govers werd als enige Dordtse journalist in tweede wereldoorlog gegijzeld

14 november 2014

DORDRECHT - De Dordtse journalist Ton (A.L.) Govers is in verband met zijn vak als enige in de oorlog door de bezetters gegijzeld geweest, nadat hij in Dordrecht stopte met zijn werk voor de Dordrechtsche Courant. Deze uitgave - de oudste titel in Dordrecht - kreeg na de oorlog een verschijningsverbod van vijftien jaar..

Govers baarde zeventig jaar geleden opzien als openhartige schrijver in het Mededelingenblad Trouw in Noord-Brabant.  Hij richtte zeventig jaar geleden in november 1944 ook het woord tot de andere bekende Dordtenaar in oorlogstijd, minister Jaap Burger.

Hij kende hem uit zijn Dordtsche tijd voor de Dordrechtsche Courant. Burger heeft een straat gekregen. Ton Govers nog niet, maar hij is wel een opvallende journalist in 225 jaar Dordtse persgeschiedenis.

Naar Govers bij trouw Noord-Brabant is ook onderzoek gedaan:

De katholieke journalist A.L. (Ton) Govers. Govers was tot medio 1942 redacteur geweest van de Dordrechtsche Courant, een kopblad van het Dagblad van Rotterdam, dat een neveneditie van de NRC was. In juli 1942 was Govers met achthonderd andere ‘antiverzet-gijzelaars’ naar het grootseminarie in Haaren afgevoerd. De groep was begin 1943 naar het kleinseminarie ‘Beekvliet’ in Sint-Michielsgestel overgebracht. In december 1943 was Govers vrijgelaten, samen met onder meer H. Algra, voormalig hoofdredacteur van het Friesch Dagblad.

Anders dan de subtitel deed denken, bracht Trouw: mededeelingenblad ook commentaren, ‘Flitsen’ genaamd die door Govers werden geschreven. Meteen in de eerste aflevering moest bij Govers het hoge woord eruit: zijn ergernis over de alleen maar in feestvieren geïnteresseerde bevolking. Hij had geluisterd naar Radio Herrijzend Nederland, naar een reportage van het bevrijdingsfeest dat in Tilburg had plaatsgevonden. Er werden ‘nationale liederen’ aangekondigd. Govers dacht aan Valerius’ Gedenckclanck, maar werd vergast op ‘Houd er den moed maar in’, ‘Laat nu de klok maar luiden’ en ‘Laat ons vreugde maken’. ‘Moet de vreugde over het verjagen van de satanische sadistische tyrannen zoo banaal en platvloers geuit worden?’, vroeg Govers zich af. ‘Ik had op stijl gehoopt en ik kreeg banaliteit.’

Dat lokte commentaar uit van het rooms-katholieke Nieuwsblad van het Zuiden, dat in Tilburg en omgeving verscheen. De reportage van Radio Herrijzend Nederland was niet karakteristiek geweest voor de festiviteiten als geheel; Govers voelde de Brabantse mentaliteit niet aan. Govers antwoordde dat het al dan niet karakteristiek zijn van de uitzending niet terzake deed. Een feit was dat ‘hoempa-muziek’ ten gehore was gebracht en dat had even weinig van doen met gevoel voor stijl als met de Brabantse mentaliteit. ‘Als het Nieuwsblad van het Zuiden dat niet aanvoelt dan zij meegedeeld dat de Poolse commandant van Breda geen feestelijk défilé wilde houden zoo lang gedeelten van zijn troepen nog vechten. Deze fijne, van piëteit getuigende mentaliteit moet ook de onze zijn, collega!’

Ook het gedrag van ‘een niet onbelangrijk aantal onzer meisjes’ nam Govers in zijn ‘Flitsen’ op de korrel. De eerste zinnetjes Nederlands die een geallieerde soldaat leerde, waren: ‘Schattie, je bent lief; wil je met me meegaan, ik hou van je; hoe heet je? hoe oud ben je!; woon je ver weg?’ Sommige meisjes hadden het volgens Govers nog niet zo lang geleden met Duitse soldaten aangelegd. Op een wandeling door Breda tijdens de bezetting, schreef hij op 17 november in ‘Flitsen’, was hij een café gepasseerd waar Duitse soldaten en hun ‘meiden’ ook de laatste avond hadden ‘getierelierd bij een harmonica’. Nu zat het rokerige zaaltje vol met Britse soldaten ‘en hun dames, zooals ik die wichten nu natuurlijk noemen moet. Die zullen den bevrijders wel den weg hebben gewezen’.

Wat Govers niet minder ergerde waren lieden, die vierenhalf jaar lang in ‘villa “Burgermanswelvaren”, ‘achter hun veilige vensters in hun veilige binnenkamers’, hadden gezeten en nu liepen te klagen ‘over den oorlog die maar niet opschiet en de Havanna’s die er nog niet zijn’. Om maar te zwijgen van zwarthandelaren die nu ‘Oranje Boven’ riepen en verdienden aan de bevrijders... ‘There is something rotten in the state of Breda’, aldus Govers.

Op 28 november, in nummer 24 van Trouw: mededeelingenblad, baarde Govers in ‘Flitsen’ opzien met een ‘Open brief aan zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken’, mr. J.A.W. Burger, drie dagen eerder in bevrijd Nederland gearriveerd. Govers wees de minister op de ontoelaatbare situatie dat Trouw vanwege de papierschaarste moest uitkomen in een formaat ‘dat ze nog niet eens geschikt maakt om de kachel mee aan te maken’. De ‘vroegere laffe pers’ kreeg, na ‘een eenvoudig changement de décor’, van het Militair Gezag toestemming te verschijnen ‘in groot formaat met groote letters’. ‘Hier klopt iets niet, Excellentie!’ Het zal menigeen duidelijk zijn geweest op welke bladen Govers doelde: op Oost-Brabant, waarvan het eerste nummer op 22 september was verschenen, en De Stem, die vanaf 1 november werd uitgegeven.

Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.