Kees Klok: "Een Rondje Dordt"

28 februari 2012
Kees Klok: "Een Rondje Dordt"

DORDRECHT - Kees Klok is oud-leraar in Dordrecht en bekend stadsdichter. Zijn mening over Dordrecht van hedentendage is als volgt:

"Als ik over de draaibrug naar de Kalkhaven loop, rijdt er net een trein over de spoorbrug het eiland op. Zo te zien de intercity naar Brussel. 'Hoe lang nog?' denk ik. De NS heeft plannen om de intercity's over de hogesnelheidslijn te laten rijden, waarmee een van de belangrijkste verbindingsaders van Dordrecht wordt gereduceerd tot een adertje. De Eerste Stad van Holland ten tijde van de Republiek eindelijk vernederd tot een boemelstation. Zo worden 110.000 inwoners, met de regio erbij nog meer, gestraft voor Haagse kortzichtigheid en het wanbeleid van de NS.

Het is nog hartje winter, maar de wind is gaan liggen en zelfs de zon piept af en toe tussen de wolken door, wat het wandelen niet onaangenaam maakt. Ik loop de Buiten Kalkhaven op. Voor de scheepsmotorenfabriek van Dolderman ligt een groot schip, waarop 'Internationaal autovervoer' is geschilderd.

Leeg en hoog op het water lijkt het een op drift geraakte parkeergarage. Er achter schiet het Zwijndrechtse Veerplein omhoog. Dat is de trend van het jongste decennium: hoogbouw aan de oevers. Horizonvervuiling ten behoeve van welgestelden. Het is dezelfde wansmaak die langs de Riedijkshaven is verrezen, waar ik dan nog liever de twee gashouders zag uit de tijd dat Dordrecht nog haar eigen gas produceerde. In de fabriek aan de Merwekade. 's Winters schurkten zwervers tegen de fabrieksmuur om een beetje warmte op te vangen.

Al zijn de oevers niet helemaal meer wat ze waren, doordat de tand des tijds hier en daar een bouwkundige vulling of implantaat heeft gekregen, toch ben ik graag aan de rand van mijn eiland. De rivier stroomt nog altijd onverstoorbaar, bijna mysterieus naar zee. Om de zes uur keert hij even terug op zijn schreden, tot zo'n beetje bij Gorcum, maar dan gaat het vervolgens toch weer onstuitbaar richting Haringvliet of Nieuwe Maas. Geen overambitieuze wethouder die daar iets aan kan veranderen.

Vijftig jaar na dato doe ik regelmatig de ronde langs de havens, zoals ik die als kind zo vaak met mijn grootvader liep. Van Wilgenbos tot Papendrechtse Veer of andersom. Alleen heb ik geen kleinzoons bij mij om zeemansverhalen aan te vertellen. Het grootste deel van zijn leven sleet opa noodgedwongen als melkboer, maar in zijn hart was hij altijd de zeeman uit zijn jonge jaren. Ongeveer zoals ik tijdens mijn onderwijsjaren altijd al de schrijver was die ik uiteindelijk ook werd.

Ik sla de hoek om naar de Bomkade. De Korenbeurs, het huis van Dicke, dat door de Duitsers in de oorlog in brand werd gestoken, de alles dominerende toren van de Grote Kerk. Even verderop het brugwachtershuisje waar C. Buddingh' ooit kleumend gedichten schreef. Ik hoor het water klotsen tegen de romp van een leeg schip dat ligt aangemeerd. Vroeger rook het er aangenaam naar teer, een lucht die sinds de invoering van hydraulische, stalen luiken zeldzaam is geworden.

Behalve aan de Wolwevershaven, waar de antieke tjalken, klippers en spitsen liggen. En enkele stoomslepers, waaronder het pronkstuk de Pieter Boele. Vanaf de brug naar de Lange Geldersekade kijk ik over de Pottenkade. Met de kleine huisjes tegen de kerk aan gevlijd is het een van de meest romantische plekjes van de stad. Ik heb ergens nog een foto van Susan, mijn vriendinnetje uit Newton-le-Willows, op het trapje dat naar het water leidt. Een hopeloze romance op afstand, die na die vakantie dan ook doodbloedde, maar jaren later nog een gedicht opleverde.

Ik vervolg mijn weg langs de Hooikade, vanwaar ik vroeger de pont nam naar Zwijndrecht, om dan verder te fietsen over de dijk naar Hendrik-Ido-Ambacht. Naar de school waar ik mijn onderwijsloopbaan begon. Ik was een 23-jarige, langharige hippie, tegen wie iedereen 'meester' zei, leerlingen en ouders gelijk. Een kleine dorpsschool in een gebouw uit het begin van de 20e eeuw, dat bij regen flink lekte, maar op warme dagen aangenaam koel bleef. Aardige collega's, geen van allen veel ouder dan ik.

Het 'hoofd der school,' zoals de directeur toen nog netjes heette, was acht- of negenentwintig, meen ik. Aan de leerlingen bewaar ik ook goede herinneringen. We hebben wat afgelachen. In een balorige bui schoot ik weleens papieren vliegtuigjes door het lokaal of krijtjes. Tegen de ramen groeiden bonenplanten en we hadden cavia's en konijnen die regelmatig losliepen. Ik fietste er heen in weer en wind, maar in mijn herinnering was het op het schoolplein altijd voorjaar.

Via de Catharijnepoort loop ik de stad weer in. Linksaf de brug over en daarna direct weer linksaf: de Buitenwale Vest. Daar had je de Bethienkazerne, waar eerst de pontonniers waren gelegerd en later het regiment Van Heutsz. Met ontzag liep ik als ventje langs de schildwachten. Wat verderop was het districtsbureau van de Rijkspolitie, waar mijn vader werkte. Ik kwam daar weleens als jochie en luisterde dan naar de sterke verhalen van adjudant Van Essen, de chef de bureau.

Nog verderop was het klooster van de Witte Paters, waar ik met tante Christien, die rooms was, in december de kerststal ging bekijken. Het was een mysterieus gebouw met donkere wanden en veel houtsnijwerk, waar later een oliemaatschappij in trok als vleesgeworden symbool van de secularisatie.

Ik loop langs het oude gebouw van de kweekschool en over de Wolwevershaven, waar ooit Jan Eijkelboom een tijdje woonde, op de Damiatebrug aan. De wind steekt op. Het wordt fris. Toch neem ik nog even het Groothoofd, dat er doods en verlaten bij ligt. Ik verlang naar de zomer, wanneer het op mooie avonden aan de rivier een klein Parijs is, maar voorlopig wordt het steeds kouder. De zon laat zich niet meer zien. Ik besluit de Merwedekade, de minst mooie van de havens, te laten voor wat hij is.

Ik schiet onder de Groothoofdspoort door en loop de Wijnstraat in, langs het kantoor van mijn uitgever, en verder, richting Nieuwbrug, waar ooit, op de hoek het café van mijn overgrootvader was. De gierigste kastelein van Dordt. Als 's avonds het café gesloten was en hij boven de krant uit had, gingen de lichten uit. Voor het raam stond een lantaarnpaal. 'Da's licht genoeg,' zei hij dan tegen mijn overgrootmoeder. Nu huist er een goudsmid in het pand. Het begint te druppelen, ik zet nog meer de pas erin. Fluks naar mijn stamcafé, poffertjessalon Visser, waar ik ook al meer dan veertig jaar kom en waar ik eens rustig mijn herinneringen op een rij ga zetten."

Gerelateerde wijken:
Gerelateerde straten:
Meer over:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.