125 jaar DiEP toespraak cultuurhistoricus Thomas H von der Dunk over Dordrecht
DORDRECHT - Erfgoed centrum DiEP vierde het 125 jarig bestaan afgelopen weekeinde in de Groothoofdspoort. De bekende cultuurhistoricus Thomas H vond der Dunk bhield een toespraak over Dordrecht en nog meer. Hij plaatst het in historische perspectief.
Met medewerking van DiEP hierbij de cultuurhistoricus:
Hoe dichter bij Dordt, hoe onbekender het wordt. Met deze kleine variatie op de bekende Hollandse zegswijze wordt volgens mij het hoofdprobleem gegeven waarmee deze stad, en daarmee ook haar archief worstelt. Ofschoon Dordrecht als de oudste stad van Holland te boek staat, en in de Staten van Holland dus eveneens in de officiële historische hiërarchie bovenaan kwam, mag het misschien tegelijk ook als de meest onbekende grote stad van Holland gelden - niet in de laatste plaats bij touristen.
Ten onrechte: het stadshart van Dordrecht behoort, mede dankzij zijn superbe ligging aan een grote rivier, waaraan eigenlijk geen andere Hollandse stad tippen kan, tot een van de fraaiste en ongeschondene die deze contreien te bieden hebben. Het komt niet zo vaak voor, maar áls ik in de trein hier over de spoorbrug over de Oude Maas rijd, vergeet ik nooit even naar buiten te kijken. De enige andere Hollandse stad waarvoor dat geldt is Haarlem, als ik vanuit Amsterdam komend het Spaarne kruis.
Het komt niet vaak voor, zei ik zojuist: en daar ligt misschien het grootste probleem van Dordrecht: het ligt op de foute plek. Daar kunt U nu weinig meer aan doen, vrees ik, maar het effect is: men komt er niet zo snel langs en in. En onbekend maakt onbemind. Al in de zeventiende eeuw was dat zo: het vaste touristische rondje van vreemdelingen die de Republiek bezochten, was Rotterdam-Delft-Den Haag-Leiden-Haarlem- Amsterdam-Utrecht, met uitstapjes naar Gouda (de glazen in de St.Jan) en Zaandam, zeker nadat tsaar Peter daar zijn geurvlag had geplant. Het is mij opgevallen bij mijn vergelijkend warenonderzoek ten behoeve van het boek over de reis van Rooms-keizer Jozef II in 1781 door Nederland, waarmee ik nu bezig ben: de meeste vreemdelingen lieten Dordrecht links liggen. Of rechts, als ze vanuit de omgekeerde richting kwamen.
En inderdaad: dat gold ook voor Jozef II. Die kwam vanuit Antwerpen, grotendeels met de boot - en die passeerde wel de Moerdijk, maar sloeg Dordrecht over: hij ging direct door naar Rotterdam. Gevolg van tijdgebrek? Misschien - maar Dordrecht lag niet op de route, zoals dat in elk geval evenmin voor vrijwel alle reizigers van en naar Engeland gold, die de Republiek doorkruisten - die staken bij Hellevoetskuis in zee of kwamen daar aan land, en deden op de snelste weg naar Rotterdam dan hooguit nog Brielle aan. Net als bij Jozef kwam Dordrecht in hun reisprogramma meestal niet voor.
Aan gebrek aan historische belangstelling lag dat bij de keizer niet: die zal ongetwijfeld geweten hebben van de Synode die de geestelijke grondslag voor het land legde dat hem in voldoende mate interesseerde om, aansluitend op zijn werkbezoek aan de Oostenrijkse Nederlanden, ook de Verenigde Zeven Provinciën - althans de voornaamste van die zeven - gedurende een goede week met een incognito-bezoek te vereren. De tombe van Willem de Zwijger in Delft en het Tsaar Peter-huisje in Zaandam heeft hij immers ook als historische pleisterplaatsen bezocht, naast het graf van Hugo de Groot (maar die lag eveneens in de Delftse Kerk, dus daarmee sloeg de vrij gehaaste keizer, die in Haarlem om vijf uur 's ochtends naar een speciaal voor hem georganiseerd orgelconcert in de Bavo ging luisteren, twee vliegen in één klap).
Als lieux de mémoire doen de Dordtse Kloveniersdoelen voor dit alles toch niet onder, zoals vorig jaar ook de grote Calvijn-tentonstelling in de Grote Kerk duidelijk heeft gemaakt. En komen de gebroeders De Witt niet uit Dordrecht? Maar voor de Haagse Gevangenenpoort toonde Jozef evenmin belangstelling, noch voor Van Oldenbarnevelt: "mijn beroep is het", zoals hij zich vier jaar eerder in Parijs tegenover enige Franse gespreksparters liet ontvallen toen die bij hem informeerden hoe hij eigenlijk tegen de Amerikaanse Revolutie aankeek, "mijn beroep is het om monarchist te zijn". Maar ook niet-monarchisten sloegen op hun reizen Dordrecht en zijn grote zonen veelal over. En dat ligt misschien ook wel een beetje aan Dordrecht zelf.
Als 'hoofdstad' van het Nederlandse calvinisme, heeft het, zeer calvinistisch - ik betreed nu vast het terrein van de clichés - zich nooit zo om de verering van het eigen verleden bekommerd en daartoe voldoende aan de weg getimmerd. Is het toeval dat de Kloveniersdoelen allang geleden zijn gesloopt? Met de bereikbaarheid is het vandaag, dankzij die spoorbrug, inmiddels een stuk beter, en de weg vanuit het zuiden naar de westelijke Randstad voert er automatisch langs - maar hoevelen weten de afslag te vinden? Andere steden hebben bovendien vaak een wat grotere mond - ofschoon ook Haarlem een beetje met hetzelfde probleem kampt: de snelste treinen rijden er dankzij de Schiphollijn aan voorbij, en Haarlem ontbeert - evenals Dordrecht - een eigen universiteit. Maar Haarlem is dan in ieder geval nog bestuurszetel van de provincie Noordholland.
De concurrentie in de Randastad is tussen de steden ook wat groter, dan valt een stad die niet tot de allergrootste behoort, al wat sneller als de zoveelste-op-een-rij weg. Geen twijfel: ruilde Dordrecht met Leeuwarden van plek, dan vormde het een brandend cultureel middelpunt van een forse regio. Geen universiteit: dat is misschien een belangrijke factor als het om de onbekendheid met het Dordste verleden gaat, want een eigen universiteit stuurt jaar in jaar uit altijd wel weer studenten naar het eigen stadsarchief op pad om een stukje lokale geschiedenis of architectuurgeschiedenis te ontrafelen.
Daarmee is dan, als de doctoraalscriptie tot een bul heeft geleid, ook automatisch een stroom van kopij voor het eigen stedelijke historische tijdschrift gegarandeerd, dat verder onderzoek stimuleert en uiteindelijk ook regelmatig in een gedegen overzichtsboek over de eigen stadsgeschiedenis resulteert: wat dat betreft is de stand in Nederland van stad tot stad momenteel nog steeds erg ongelijk. Vergelijk Dordrecht met Leiden: qua inwonertal gaan beide al decennia lang gelijkop, maar Leiden is niet een stad die bepaald verweten kan worden dat zij haar intellectuele licht onder de historische korenmaat steekt, ofschoon zij - ondanks de universiteit, die dat kennelijk onvoldoende compenseert! - blijkens IQ-onderzoek gemiddeld de domste inwoners van Nederland zou hebben.
Geen beoefening van de stadsgeschiedenis zonder archief, zoals dat ook voor de beoefening van geschiedenis in zijn algemeenheid geldt. In dat opzicht zijn oude steden die ook al heel lang stad zijn, ontegenzeggelijk in het voordeel. Want stadslucht maakt niet alleen vrij en fris, stadslucht zorgt ook voor veel muf papier. Papier, om te beginnen, waarop staat dat men inderdaad een stad met stadsrechten is. Een dorp was in het ancien régime 'rechteloos', en rechteloosheid verdraagt zich slecht met papier. Je schrijft immers op waar je recht op hebt, niet, dat je nergens recht op hebt. Ja, daar mag U even over nadenken.
Vandaar dat rechthebbende koningen al veel vroeger iets op papier lieten zetten dan rechteloze kolensjouwers. Maar kooplieden waren er ook vroeg bij: handel die niet in natura en over grote afstand plaats vindt, vergt immers al snel dat je je afspraken noteert en signeert, opdat de ander die ook nakomt - tot in de dagen van Nina Brink en Dick Scheringa in de wereld van de handel immers een bekend probleem.
Nu was, omdat zowel het aantal koningen als het aantal kooplieden gemeten aan de totale omvang van de bevolking in den beginne getalsmatig niet overhield - voor koningen geldt dat overigens nog steeds - ook de omvang van het archiefmateriaal aanvankelijk zeer bescheiden; dat gaat zeker voor de Middeleeuwen op, maar ook nog wel voor de tijd erna, zoals een blik in Uw eigen collectie leert. Hoeveel procent van het totale papiertonnage in Uw kasten stamt nog uit de dagen voor de oprichting het Koninkrijk? Niet alleen, omdat men toen nog wat minder met het oog op het nageslacht bewaarderig was, maar ook omdat men wat minder opschreef. Hoe moet men zich immers dat begin voorstellen?
Het begon in Nederland zeven-, achthonderd jaar geleden op locaal niveau vaak met wat oorkondes vol stadsrechten, die op een veilige brandvrije plaats werden opgeborgen, en alleen als de nood aan de man kwam - als de stadsrechten door een grijpgrage graaf werden bedreigd - tevoorschijn werden gehaald. Ook Dordrecht zal op gezette tijden wel eens van zo'n grijpgrage graaf last hebben gehad - die stelling durf ik zelfs zonder de Dordtse stadsgeschiedenis in detail te kennen wel aan. Daarbij kwamen dan wat stedelijke keuren, die voor de stedelijke ingezetenen bepaalden wat mocht en wat niet, vaak een eerste aanzet tot milieubeleid - "gij zult bij het scheiden van de de markt Uw resterende rotte vis niet zomaar in de gracht smijten", en dat soort nuttige dingen, waaraan ook toen reeds menig energiek ondernemer uit bedrijfseconomische overwegingen geen boodschap had. Veel werd nog mondeling geregeld - in een samenleving waar het analfabetisme nog hoogtij vierde niet verwonderlijk - en liet dus geen blijvende sporen achter op papier.
Dat gold op het platteland nog veel meer dan voor de stad, waar, als gezegd, toch sneller allerlei afspraken op handelsgebied met de pen vastgelegd moesten worden: urbanisatie betekent automatisch verschriftelijking van een cultuur. Boeren hoefden niet te kunnen schrijven om hun akkers te kunnen bebouwen - een koopman zonder boekhouding komt daarentegen niet ver. En waar kooplieden samen gaan besturen en dus samen gaan vergaderen - een bekende Nederlandse hobby - blijft ook het notuleren - eveneens een bekende Nederlandse hobby - al snel niet meer uit: ook zonder dat het meteen een synode betreft. Je kunt tenslotte niet alles onthouden, en bovendien heeft het menselijk geheugen de neiging om dingen zo te onthouden dat het in het eigen voordeel werkt. Misverstanden ten gevolge van divergerende menselijke geheugens liggen dan snel op de loer - dus dan schrijf je zoiets liever op. Niet toevallig vormt de goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering tijdens de volgende vergadering ook al sinds mensenheugenis een vast ritueel en het hoogtepunt van de dag: ieder van de aanwezigen weet dan zeker waaraan hij zich te houden heeft.
Ieder van de aanwezigen - maar bij onze stadsbesturen in de Middeleeuwen of tijdens de Republiek ook niet veel meer dan dat. Geen sprake van dat een nieuwsgierige burger anno 1700 de notulenboeken van de burgemeesters op het stadhuis even in kon zien om zich van de wijsheid van het aldaar beslotene te vergewissen! De overheid was boven hem gesteld, en dat betekende dat hij zich maar te voegen had: alleen een paar regentenfamilies maakten op het stadhuis de dienst uit, en van hun beraadslagingen kwam in beginsel niets naar buiten - niet op de dag zelf, maar ook niet naderhand. Alleen bepaalde besluiten die gebods- of verbodsbepalingen voor iedereen behelsden, werden aan de burgerij bekend gemaakt. In de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd was stedelijke politiek per definitie iets van achterkamertjes, of beter: van statige raadzalen waar ook geen buitenstaander binnenkwam.
En op hoger niveau? De overkoepelende 'staat', om deze voor eerdere periodes anachronistische term te hanteren, bezat toen een minimale omvang: zij bemoeide zich minder met het dagelijks leven van burgers dan menige stad. En minder bemoeienis betekende in de praktijk al snel: minder papier toen - dus ook minder papier naderhand. En dus ook minder mogelijkheden tot archiefvorming. Hoe meer papier, hoe meer archief - ooit voor Uw verre voorgangers om te ordenen, voor U vele eeuwen later om geordend te houden en voor de onderzoeker vandaag om allemaal door te moeten worstelen. Zalig de mediëvist die het inderdaad nog met slechts een paar oorkondes moet doen. Die behoudt tenminste nog het overzicht!
Nu is, zo zal duidelijk zijn, de omvang van de papierproductie niet alleen afhankelijk van het aantal papierproducenten maar ook van de productiesnelheid - dus niet alleen van het aantal kantoorklerken, maar ook van de gehanteerde techniek. In dat opzicht moet de uitvinding van de boekdrukkunst uiteraard als fataal beschouwd worden. De schuldige, Johann Gutenberg, heeft er in zijn geboortestad Mainz een mooi standbeeld aan overgehouden, maar zijn grootste profiteur, de ambtenarij, bezorgt ons allen nog dagelijks grijze haren - maar U daarmee natuurlijk ook brood op de plank. Want het is met de drukpers als met de atoombom: eenmaal uitgevonden raak je er nooit meer van af. De tijd van vlijtige monniken is toch echt voor altijd voorbij. Die moesten nog elke letter met de hand overschrijven, en dan beperk je je, om RSI-klachten te voorkomen, vanzelf tot het meest noodzakelijke.
Maar die tijd keert, vrees ik, nooit meer terug. Want ook al doet elk nieuw aantredend bestuur, tot in Den Haag toe, de belofte de papierberg en de bureacratie terug te dringen, er komen alleen maar meer papieren bij. Dacht U dat er één reorganisatie, die papier moet besparen, mogelijk is zonder eerst papier te verslinden? Zeker in een volk van gemankeerde theologen wil immers ook elke betrokken ambtenaar dan eerst zijn meest fundamentele zegje over zo'n reorganisatie hebben gedaan. Vergaderen zit ons in onze egalitaire samenleving, waar elke mening telt en aan de vorige gelijk heet te zijn, immers in ons bloed.
Dat hadden ze speciaal in deze stad al vroeg begrepen, die, dankzij de Synode van 1619 en de eerste Vrije Statenvergadering van 1572, dan ook niet alleen de oudste vaderstad van Holland, maar ook de oudste baarmoeder van het papierminnende Nederlandse archiefwezen mag heten.
Om op de bekende lijfspreuk van de Habsburgers - andere volkeren voeren oorlog, maar gij, gelukkig Oostenrijk, huwt - te variëren: andere volkeren laten zich graag vanouds door een sterke man via kortafgemeten heldere oekazes de waarheid van boven dicteren, maar gij, gelukkig Nederland, vergadert en dus notuleert en archiveert U suf.
Thomas H.von der Dunk, 3 november 2010