125 jaar DiEP toespraak cultuurhistoricus Thomas H von der Dunk over Dordrecht

10 november 2010

DORDRECHT - Erfgoed centrum DiEP vierde het 125 jarig bestaan afgelopen weekeinde in de Groothoofdspoort. De bekende cultuurhistoricus Thomas H vond der Dunk bhield een toespraak over Dordrecht en nog meer. Hij plaatst het in historische perspectief.

Met medewerking van DiEP hierbij de cultuurhistoricus:

Hoe dichter bij Dordt, hoe onbekender het wordt. Met deze kleine variatie op de bekende Hollandse zegswijze wordt volgens mij het hoofd­­probleem gegeven waarmee deze stad, en daarmee ook haar archief wor­stelt. Ofschoon Dordrecht als de oudste stad van Holland te boek staat, en in de Staten van Holland dus even­eens in de officiële historische hiërarchie bovenaan kwam, mag het misschien tegelijk ook als de meest onbekende grote stad van Holland gelden - niet in de laatste plaats bij touristen.

Ten onrechte: het stadshart van Dordrecht behoort, mede dank­zij zijn superbe ligging aan een grote rivier, waaraan eigenlijk geen andere Hol­landse stad tippen kan, tot een van de fraaiste en ongeschondene die deze contreien te bieden hebben. Het komt niet zo vaak voor, maar áls ik in de trein hier over de spoorbrug over de Oude Maas rijd, vergeet ik nooit even naar buiten te kijken. De enige andere Hollandse stad waarvoor dat geldt is Haarlem, als ik vanuit Amster­dam komend het Spaarne kruis.

Het komt niet vaak voor, zei ik zojuist: en daar ligt misschien het grootste probleem van Dordrecht: het ligt op de foute plek. Daar kunt U nu weinig meer aan doen, vrees ik, maar het effect is: men komt er niet zo snel langs en in. En onbekend maakt onbemind. Al in de zeventiende eeuw was dat zo: het vaste touristi­sche rondje van vreemdelingen die de Repu­bliek bezochten, was Rotterdam-Delft-Den Haag-Leiden-Haarlem- Amster­dam-Utrecht, met uitstapjes naar Gouda (de glazen in de St.Jan) en Zaan­dam, zeker nadat tsaar Peter daar zijn geurvlag had geplant. Het is mij opgevallen bij mijn vergelij­kend waren­onderzoek ten behoeve van het boek over de reis van Rooms-keizer Jozef II in 1781 door Nederland, waarmee ik nu bezig ben: de meeste vreem­delingen lieten Dor­drecht links liggen. Of rechts, als ze vanuit de omgekeerde richting kwa­men.

En inderdaad: dat gold ook voor Jozef II. Die kwam vanuit Antwer­pen, grotendeels met de boot - en die passeerde wel de Moerdijk, maar sloeg Dordrecht over: hij ging direct door naar Rotterdam. Gevolg van tijdge­brek? Misschien - maar Dordrecht lag niet op de route, zoals dat in elk geval evenmin voor vrijwel alle reizigers van en naar Engeland gold, die de Republiek door­kruisten - die staken bij Hellevoetskuis in zee of kwamen daar aan land, en deden op de snelste weg naar Rotterdam dan hooguit nog Brielle aan. Net als bij Jozef kwam Dordrecht in hun reisprogram­ma meestal niet voor.

 Aan gebrek aan historische belangstelling lag dat bij de keizer niet: die zal ongetwijfeld geweten hebben van de Synode die de geestelijke grond­slag voor het land legde dat hem in voldoende mate interesseerde om, aanslui­tend op zijn werkbezoek aan de Oostenrijkse Nederlanden, ook de Vere­nigde Zeven Provinciën - althans de voornaamste van die zeven - gedurende een goede week met een incognito-bezoek te vereren. De tombe van Willem de Zwijger in Delft en het Tsaar Peter-huisje in Zaandam heeft hij immers ook als historische pleisterplaatsen bezocht, naast het graf van Hugo de Groot (maar die lag eveneens in de Delftse Kerk, dus daarmee sloeg de vrij gehaaste keizer, die in Haarlem om vijf uur 's ochtends naar een speci­aal voor hem georganiseerd orgel­concert in de Bavo ging luisteren, twee vliegen in één klap).

 Als lieux de mémoire doen de Dordtse Kloveniers­doelen voor dit alles toch niet onder, zoals vorig jaar ook de grote Calvijn-tenton­stelling in de Grote Kerk duidelijk heeft ge­maakt. En komen de gebroeders De Witt niet uit Dordrecht? Maar voor de Haagse Gevangenen­poort toonde Jozef evenmin belangstelling, noch voor Van Oldenbar­ne­velt: "mijn beroep is het", zoals hij zich vier jaar eerder in Parijs tegen­over enige Franse ge­sprekspar­ters liet ontval­len toen die bij hem informeer­den hoe hij eigenlijk tegen de Ameri­kaanse Revolutie aan­keek, "mijn beroep is het om monar­chist te zijn". Maar ook niet-monarchisten sloegen op hun reizen Dor­drecht en zijn grote zonen veelal over. En dat ligt misschien ook wel een beetje aan Dor­drecht zelf.

Als 'hoofdstad' van het Nederlandse calvinisme, heeft het, zeer calvinis­tisch - ik betreed nu vast het terrein van de clichés -  zich nooit zo om de verering van het eigen verleden bekommerd en daartoe voldoende aan de weg getimmerd. Is het toeval dat de Klove­niersdoelen allang geleden zijn gesloopt? Met de bereikbaar­heid is het vandaag, dankzij die spoorbrug, inmiddels een stuk beter, en de weg vanuit het zuiden naar de westelijke Randstad voert er automatisch langs - maar hoevelen weten de afslag te vinden? Andere steden hebben bovendien vaak een wat grotere mond - ofschoon ook Haarlem een beetje met hetzelfde probleem kampt: de snelste treinen rijden er dankzij de Schiphollijn aan voorbij, en Haarlem ontbeert - evenals Dordrecht - een eigen universiteit. Maar Haarlem is dan in ieder geval nog bestuurszetel van de provincie Noordholland.

De concurrentie in de Rand­astad is tussen de steden ook wat groter, dan valt een stad die niet tot de allergrootste behoort, al wat sneller als de zoveelste-op-een-rij weg. Geen twijfel: ruilde Dordrecht met Leeuwarden van plek, dan vormde het een bran­dend cultu­reel middelpunt van een forse regio. Geen univer­siteit: dat is misschien een belangrijke factor als het om de onbekend­heid met het Dordste verleden gaat, want een eigen universi­teit stuurt jaar in jaar uit altijd wel weer studenten naar het eigen stads­archief op pad om een stukje lokale geschiedenis of architec­tuur­geschiedenis te ontrafelen.

Daar­mee is dan, als de doctoraalscriptie tot een bul heeft geleid, ook automa­tisch een stroom van kopij voor het eigen stedelijke histori­sche tijdschrift gegarandeerd, dat verder onderzoek stimu­leert en uiteindelijk ook regelma­tig in een gedegen over­zichtsboek over de eigen stads­geschie­denis resul­teert: wat dat betreft is de stand in Nederland van stad tot stad momen­teel nog steeds erg ongelijk. Vergelijk Dordrecht met Leiden: qua inwoner­tal gaan beide al decennia lang gelijkop, maar Leiden is niet een stad die bepaald verweten kan worden dat zij haar intellectu­ele licht onder de historische korenmaat steekt, ofschoon zij - ondanks de univer­siteit, die dat kennelijk onvoldoende compenseert! - blijkens IQ-on­derzoek gemiddeld de domste inwoners van Nederland zou hebben.

Geen beoefening van de stadsgeschiedenis zonder archief, zoals dat ook voor de beoefening van geschiedenis in zijn algemeenheid geldt. In dat opzicht zijn oude steden die ook al heel lang stad zijn, ontegen­zeggelijk in het voordeel. Want stadslucht maakt niet alleen vrij en fris, stadslucht zorgt ook voor veel muf papier. Papier, om te beginnen, waarop staat dat men inderdaad een stad met stadsrech­ten is. Een dorp was in het ancien régime 'rechte­loos', en rechte­loosheid verdraagt zich slecht met papier. Je schrijft immers op waar je recht op hebt, niet, dat je nergens recht op hebt. Ja, daar mag U even over nadenken.

Vandaar dat rechthebbende koningen al veel vroeger iets op papier lieten zetten dan rechteloze kolensjouwers. Maar kooplie­den waren er ook vroeg bij: handel die niet in natura en over grote afstand plaats vindt, vergt immers al snel dat je je afspraken noteert en signeert, opdat de ander die ook nakomt - tot in de dagen van Nina Brink en Dick Scheringa in de wereld van de handel immers een bekend probleem.

Nu was, omdat zowel het aantal koningen als het aantal koop­lieden geme­ten aan de totale omvang van de bevolking in den beginne getals­matig niet overhield - voor koningen geldt dat overigens nog steeds - ook de omvang van het archiefmateriaal aan­vankelijk zeer bescheiden; dat gaat zeker voor de Middeleeu­wen op, maar ook nog wel voor de tijd erna, zoals een blik in Uw eigen collectie leert. Hoeveel procent van het totale papiertonnage in Uw kasten stamt nog uit de dagen voor de oprichting het Konink­rijk? Niet alleen, omdat men toen nog wat minder met het oog op het nageslacht bewaar­de­rig was, maar ook omdat men wat minder opschreef. Hoe moet men zich immers dat begin voorstel­len?

Het begon in Neder­land zeven-, achthon­derd jaar geleden op locaal niveau vaak met wat oorkondes vol stadsrech­ten, die op een veilige brand­vrije plaats werden opgeborgen, en alleen als de nood aan de man kwam - als de stadsrechten door een grijpgrage graaf werden bedreigd - tevoorschijn werden gehaald. Ook Dordrecht zal op gezette tijden wel eens van zo'n grijpgrage graaf last hebben gehad - die stelling durf ik zelfs zonder de Dordtse stads­geschiedenis in detail te kennen wel aan. Daarbij kwamen dan wat stedelijke keuren, die voor de stedelijke ingezete­nen bepaalden wat mocht en wat niet, vaak een eerste aanzet tot milieube­leid - "gij zult bij het scheiden van de de markt Uw resterende rotte vis niet zomaar in de gracht smijten", en dat soort nuttige dingen, waaraan ook toen reeds menig energiek ondernemer uit bedrijfs­eco­nomi­sche overwegingen geen bood­schap had. Veel werd nog monde­ling gere­geld - in een samenle­ving waar het analfabetisme nog hoogtij vierde niet verwon­derlijk - en liet dus geen blijvende sporen achter op papier.

Dat gold op het platteland nog veel meer dan voor de stad, waar, als gezegd, toch sneller allerlei afspraken op handelsgebied met de pen vastge­legd moesten worden: urbanisatie betekent automatisch verschrif­te­lijking van een cultuur. Boeren hoefden niet te kunnen schrijven om hun akkers te kunnen bebou­wen - een koopman zonder boekhouding komt daarentegen niet ver. En waar kooplie­den samen gaan besturen en dus samen gaan vergaderen - een bekende Nederlandse hobby - blijft ook het notuleren - even­eens een bekende Nederland­se hobby - al snel niet meer uit: ook zonder dat het meteen een synode betreft. Je kunt tenslotte niet alles onthouden, en bovendien heeft het mense­lijk geheugen de neiging om dingen zo te onthouden dat het in het eigen voordeel werkt. Misverstanden ten gevolge van divergerende menselijke geheu­gens liggen dan snel op de loer - dus dan schrijf je zoiets liever op. Niet toevallig vormt de goedkeuring van de notulen van de vorige vergade­ring tijdens de volgende vergade­ring ook al sinds mensen­heugenis een vast ritueel en het hoogtepunt van de dag: ieder van de aanwezigen weet dan zeker waaraan hij zich te houden heeft.

Ieder van de aanwezigen - maar bij onze stadsbesturen in de Middel­eeu­wen of tijdens de Republiek ook niet veel meer dan dat. Geen sprake van dat een nieuwsgierige burger anno 1700 de notulenboeken van de burge­mees­ters op het stadhuis even in kon zien om zich van de wijsheid van het aldaar beslotene te verge­wissen! De overheid was boven hem gesteld, en dat betekende dat hij zich maar te voegen had: alleen een paar regenten­families maakten op het stadhuis de dienst uit, en van hun beraad­slagingen kwam in beginsel niets naar buiten - niet op de dag zelf, maar ook niet naderhand. Alleen bepaalde besluiten die gebods- of verbods­bepa­lingen voor iedereen behelsden, werden aan de burgerij bekend gemaakt. In de Middel­eeuwen en de Vroeg­moderne Tijd was stedelij­ke politiek per definitie iets van achterka­mertjes, of beter: van statige raadzalen waar ook geen buiten­staan­der binnen­kwam.

En op hoger niveau? De overkoepelende 'staat', om deze voor eerdere periodes anachronisti­sche term te hanteren, bezat toen een minimale omvang: zij bemoeide zich minder met het dagelijks leven van burgers dan menige stad. En minder bemoeienis bete­kende in de praktijk al snel: minder papier toen - dus ook minder papier naderhand. En dus ook minder moge­lijkheden tot archief­vorming. Hoe meer papier, hoe meer archief - ooit voor Uw verre voorgangers om te ordenen, voor U vele eeuwen later om geor­dend te houden en voor de onderzoeker vandaag om allemaal door te moeten worstelen. Zalig de mediëvist die het inderdaad nog met slechts een paar oorkondes moet doen. Die behoudt tenminste nog het overzicht!

Nu is, zo zal duidelijk zijn, de omvang van de papierpro­duc­tie niet alleen afhankelijk van het aantal papierproducenten maar ook van de productie­snelheid - dus niet alleen van het aantal kantoor­klerken, maar ook van de gehanteerde techniek. In dat opzicht moet de uitvinding van de boekdruk­kunst uiteraard als fataal beschouwd worden. De schuldige, Johann Guten­berg, heeft er in zijn geboor­testad Mainz een mooi stand­beeld aan overge­houden, maar zijn grootste profi­teur, de ambte­narij, bezorgt ons allen nog dagelijks grijze haren - maar U daarmee natuurlijk ook brood op de plank. Want het is met de drukpers als met de atoombom: eenmaal uitge­vonden raak je er nooit meer van af. De tijd van vlijtige monniken is toch echt voor altijd voorbij. Die moesten nog elke letter met de hand overschrijven, en dan beperk je je, om RSI-klachten te voorko­men, vanzelf tot het meest noodza­kelijke.

Maar die tijd keert, vrees ik, nooit meer terug. Want ook al doet elk nieuw aantredend bestuur, tot in Den Haag toe, de belofte de papierberg en de bureacratie terug te dringen, er komen alleen maar meer papieren bij. Dacht U dat er één reorganisatie, die papier moet besparen, mogelijk is zonder eerst papier te verslin­den? Zeker in een volk van gemankeerde theologen wil immers ook elke be­trokken ambtenaar dan eerst zijn meest fundamentele zegje over zo'n reorganisatie hebben gedaan. Vergaderen zit ons in onze egalitaire samenleving, waar elke mening telt en aan de vorige gelijk heet te zijn, immers in ons bloed.

Dat hadden ze speciaal in deze stad al vroeg begre­pen, die, dankzij de Synode van 1619 en de eerste Vrije Statenver­gadering van 1572, dan ook niet alleen de oudste vaderstad van Hol­land, maar ook de oudste baarmoeder van het papier­minnende Neder­land­se archief­wezen mag heten.
Om op de bekende lijfspreuk van de Habs­burgers - andere volkeren voeren oorlog, maar gij, geluk­kig Oostenrijk, huwt - te variëren: andere volkeren laten zich graag vanouds door een sterke man via kortafgemeten heldere oekazes de waar­heid van boven dicteren, maar gij, geluk­kig Nederland, vergadert en dus notuleert en archiveert U suf.

 

Thomas H.von der Dunk, 3 november 2010

 

 

 
 

Gerelateerde straten:
Cookies

Deze website gebruikt noodzakelijke cookies voor een correcte werking en analytische cookies (geanonimiseerd) om de statistieken van de website bij te houden. Marketing cookies zijn nodig voor laden van externe content, zoals YouTube-video's of widgets van Sociale Media. Zie ons cookiebeleid voor meer informatie, of om je instellingen later aan te passen.